Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) đź“–
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) 📖». Author Jules Verne
““Ayrton, hier zult gij van elk land verwijderd zijn, en elke gemeenschap met uw gelijken is hier onmogelijk. Gij zult niet kunnen vluchten van dit eiland, waar de Duncan u achterlaat. Gij zult er alleen zijn, onder het oog van God, die tot in het diepst der harten leest, maar gij zult er niet zijn even als kapitein Grant zonder dat iemand het weet. Hoe onwaardig gij ook zijn moogt om in de herinnering der menschen te leven, toch zullen zij zich uwer herinneren. Ik weet waar gij zijt, Ayrton, ik weet waar u te vinden. Ik zal het nooit vergeten!”
“En de Duncan koos weder zee en verdween weldra.
“Het was den 18den Maart 1855.
“Ayrton was alleen, maar het ontbrak hem noch aan munitie, noch aan wapenen, noch aan werktuigen, noch aan zaad. Het huis van kapitein Grant stond tot zijn beschikking. Hij moest slechts voortleven en door zijn eenzaamheid voor de misdaden boeten, die hij bedreven had.
“Hij had berouw, hij schaamde zich over zijn misdaden en was zeer ongelukkig! Hij nam zich voor om, wanneer men hem eenmaal van het eiland mocht komen verlossen, waardig te zijn onder de menschen te leven! Wat leed hij, die rampzalige! Hoe werkte hij, om zich door arbeid te veredelen! Hoe vurig bad hij om herboren te worden door het gebed.
“Zoo ging het voort gedurende twee, drie jaar; maar Ayrton werd door de afzondering ondermijnd, hij keek altijd uit of nog geen schip zijn eiland naderde en vroeg zich af of zijn tijd van boete nog niet verloopen was; hij leed zooals men nog nooit geleden had! O! hoe hard viel die eenzaamheid voor een ziel die door berouw gekweld werd!
“Maar de hemel achtte hem voorzeker nog niet genoeg gestraft, want hij voelde meer en meer dat hij aan een wilde gelijk werd! Hij bemerkte dat hij meer en meer verdierlijkte! Hij zou u niet kunnen zeggen of het na twee dan wel na vier jaar afzondering was, maar eindelijk werd hij de rampzalige, dien gij gevonden hebt!
“Ik behoef u niet te zeggen dat Ayrton, Ben Joyce en ik dezelfde zijn!”
Cyrus Smith en zijn metgezellen waren bij het eind van het verhaal opgestaan. Zij waren allen diep getroffen! Zij hadden zooveel ellende, zooveel smart en zooveel wanhoop voor zich!
“Ayrton,” zeide Cyrus Smith, “gij zijt een groot misdadiger geweest, maar de hemel heeft u voorzeker vergeven! Hij heeft het bewezen door u weder onder uw gelijken te brengen. Ayrton, gij zijt vergeven! Wilt gij nu onze metgezel zijn?” [68]
Ayrton was teruggedeinsd.
“Daar is mijn hand!” zeide de ingenieur.
Ayrton greep hartstochtelijk de hand die hem was toegestoken, en groote tranen biggelden langs zijn wangen.
“Wilt gij met ons leven?” vroeg Cyrus Smith.
“Mijnheer Smith, laat mij nog eenigen tijd alleen,” antwoordde Ayrton, “laat mij alleen in die woning in de kraal!”
“Zooals gij wilt, Ayrton,” antwoordde Cyrus Smith.
Ayrton wilde zich verwijderen toen de ingenieur hem nog een vraag wilde doen.
“Een woord nog, mijn vriend. Daar uw plan was alleen te leven, waarom hebt gij dan die flesch met dat bericht in zee geworpen, dat ons uw spoor heeft doen kennen?”
“Een bericht?” antwoordde Ayrton, die niet scheen te weten wat men bedoelde.
“Ja, dat bericht in die flesch, die wij gevonden hebben en dat de juiste ligging aangaf van het eiland Tabor?”
Ayrton streek met zijn hand over het voorhoofd. Na een oogenblik te hebben nagedacht, zeide hij:
“Ik heb nooit een bericht in zee geworpen!”
“Nooit?” riep Pencroff uit.
“Nooit!”
Ayrton groette, ging naar de deur en verdween.
Een gesprek.—Cyrus Smith en Gideon Spilett.—Een plan van den ingenieur.—De electrische telegraaf.—De draden.—De palen.—Het schoone jaargetijde.—Welvaart der kolonie.—Photographie.—Een uitwerking van de sneeuw.—Twee jaar op het eiland Lincoln.
“De arme man,” zeide Harbert, die, nadat hij naar de deur was gesneld, terug kwam en Ayrton langs de koord naar beneden zag glijden en te midden der duisternis verdwijnen.
“Hij zal wel terugkomen,” zeide Cyrus Smith.
“Wat wil dat zeggen, mijnheer Cyrus?” riep Pencroff uit. “Wat! Zou het Ayrton niet wezen, die de flesch in zee had geworpen? Maar, wie dan anders?”
Ongetwijfeld was deze vraag, zoo ooit een vraag gedaan moest worden, de eenig mogelijke.
“Hij was het,” antwoordde Nab, “maar de ongelukkige was reeds half krankzinnig.” [69]
De heer Jup had met den meesten ernst geposeerd. Blz. 75.
“Ja,” antwoordde Harbert, “en hij wist volstrekt niet meer wat hij deed.”
“Wij kunnen het alleen op die wijze verklaren, vrienden,” viel [70]Cyrus Smith hun levendig in de rede, “en ik begrijp thans hoe Ayrton de juiste ligging van het eiland Tabor heeft kunnen aanduiden, daar de gebeurtenissen zelf, die zijn komst op het eiland zijn voorafgegaan, hem er mede bekend maakten.”
“Toch,” merkte Pencroff op, “zoo hij nog niet krankzinnig was op het oogenblik toen hij zijn brief opstelde, en zoo het zeven of acht jaar geleden is dat hij die in zee geworpen heeft, hoe is het dan mogelijk dat die papieren niets van de vocht geleden hebben?”
“Dat bewijst,” antwoordde Cyrus Smith, “dat Ayrton zijn verstand nog niet sinds zoolang, als hij zelf zegt, verloren heeft.”
“Het moet wel zoo wezen,” zeide Pencroff, “want anders zou de zaak onverklaarbaar zijn.”
“Onverklaarbaar inderdaad,” antwoordde de ingenieur, die dit gesprek niet gaarne scheen voort te zetten.
“Maar heeft Ayrton waarheid gesproken?” vroeg de matroos.
“Ja,” antwoordde de reporter. “Hetgeen hij verteld heeft is volkomen waar. Ik herinner mij zeer goed dat de dagbladen de poging van lord Glenarvan en den uitslag dien hij verkreeg, hebben medegedeeld.”
“Ayrton heeft waarheid gesproken,” voegde Cyrus Smith er bij, “daar behoeft ge niet aan te twijfelen, Pencroff, want het kostte hem genoeg moeite. Men spreekt waarheid, wanneer men zich zelf zoo beschuldigt!”
Den anderen dag—21 December—gingen de kolonisten naar het strand, maar toen zij de vlakte overstaken, was er niets meer van Ayrton te vinden. Deze had dien nacht zijn kraal betrokken, en de kolonisten achtten het beter hem niet met hun tegenwoordigheid lastig te vallen. De tijd zou ongetwijfeld doen wat hun opbeurende woorden niet hadden kunnen bewerken.
Harbert, Pencroff en Nab begonnen toen hun dagelijksch werk weer. Juist dien dag hadden Cyrus Smith en de reporter denzelfden arbeid in de schoorsteenen te verrichten.
“Weet ge wel, Cyrus,” zeide Gideon Spilett, “dat ik met de verklaring, die gij gisteren van die flesch gegeven hebt, het volstrekt niet eens ben! Hoe kunt gij aannemen dat die ongelukkige kon schrijven en die flesch daarop in zee heeft geworpen, zonder eenige herinnering daarvan behouden te hebben?”
“Hij is het ook niet, die haar in zee heeft geworpen, beste Spilett.”
“Dus, gij gelooft nog....”
“Ik geloof niets en ik weet niets!” antwoordde Cyrus Smith, den reporter in de rede vallende. “Ik stel mij tevreden, met deze gebeurtenis te rangschikken onder die, welke mij tot nog toe onverklaarbaar zijn gebleken!”
“Wezenlijk, Cyrus,” zeide Gideon Spilett, “die dingen zijn ongeloofelijk. Uw redding, de kist die wij op het strand vonden, de [71]avonturen van Top en eindelijk die flesch.... Zullen wij dan nooit den sleutel vinden, om die raadsels op te lossen?”
“Zeker!” antwoordde de ingenieur op levendigen toon, “zoo ik dit eiland tot in zijn ingewanden kon onderzoeken.”
“Het toeval zal ons misschien eenmaal den sleutel geven.”
“Het toeval! Spilett! Ik geloof volstrekt niet aan het toeval, evenmin als ik aan geheimen in deze wereld geloof. Er is een oorzaak voor deze onverklaarbare dingen, en die oorzaak zal ik ontdekken. Maar laten wij intusschen alles aandachtig gadeslaan en onzen arbeid voortzetten.”
De maand Januari brak aan. Het was het jaar 1867 dat nu begon. Zij gingen met hun zomerwerk ijverig voort. Gedurende de dagen, die nu volgden, begaven zich Harbert en Gideon Spilett naar de kraal, en overtuigden zich dat Ayrton van de woning, die zij hem gemaakt hadden, bezit had genomen. Hij was den ganschen dag bezig met de dieren, welke zij onder zijn hoede hadden gesteld, te verzorgen, en hij bespaarde dus aan zijn makkers de moeite om elke twee of drie dagen de kraal te komen bezoeken. Maar toch moesten zij, om Ayrton niet te lang alleen te laten, hem menigmaal gezelschap gaan houden. Het was bovendien van belang—in verband met het vermoeden, hetwelk Gideon Spilett met den ingenieur deelde—dat dit gedeelte van het eiland beschermd werd, en Ayrton, wanneer hem iets overkwam, niet verzuimen zou de bewoners van het Rotshuis er mede bekend te maken.
Maar het geval kon zich voordoen dat de ingenieur er ten spoedigste mede bekend moest gemaakt worden. Zelfs buiten die zaken, welke op het geheimzinnige van het eiland Lincoln betrekking hadden, konden er zich andere voordoen, zoodat een spoedige hulp der kolonisten van het grootste belang zou wezen, wanneer er bijvoorbeeld een schip voorbijkwam of in het gezicht der westelijke kust was, een schipbreuk of een landing van zeeroovers, enz. enz.
Cyrus Smith besloot dan ook om de kraal in onmiddellijke verbinding te brengen met het Rotshuis.
Het was de 10de Januari dat hij dit plan aan zijn vrienden mededeelde.
“Zoo, zoo, hoe wilt gij dat dan doen, mijnheer Cyrus?” vroeg Pencroff. “Denkt ge er misschien aan om een telegraaf te maken?”
“Juist,” antwoordde de ingenieur.
“Een electrische?” riep Harbert uit.
“Een electrische,” antwoordde Cyrus Smith. “Wij bezitten alle noodige elementen om een batterij te maken, maar moeielijker zal het wezen om het ijzerdraad te trekken; maar dat zullen we ook wel klaar spelen.”
“Eerlijk gezegd,” merkte Pencroff op, “nu twijfel ik er niet meer aan of eenmaal zal er ook een spoorweg loopen!” [72]
Zij gingen dus aan het werk, en begonnen met het moeielijkste, dus met het ijzerdraad, want zoo dit mislukte, was het onnoodig de batterij en de andere benoodigdheden te vervaardigen. Gelukkig werden hun pogingen met een goeden uitslag bekroond en verkregen zij ijzerdraden van veertig Ă vijftig voet lengte, die zij gemakkelijk aan elkander konden hechten en tusschen een afstand van vijf mijlen spannen, welke de kraal van het Rotshuis scheidde.
Slechts eenige dagen hadden zij noodig om dit ten uitvoer te brengen, en zelfs zoodra de machine klaar was, liet Cyrus Smith aan zijn vrienden het draadtrekken over en zorgde zelf voor het maken der batterij.
Zij moesten een batterij hebben met een onafgebroken stroom. Men weet dat de elementen der tegenwoordige batterijen gewoonlijk samengesteld zijn uit kool, zink en koper. Het koper ontbrak den ingenieur geheel, die ondanks zijn vele onderzoekingen geen enkel spoor er van op het eiland Lincoln gevonden had; hij moest dit dus vervangen. De kool, dat is te zeggen, die harde stof, graphiet geheeten, die men vindt in de gasbuizen, wanneer de steenkool van haar waterdeelen bevrijd is, had men kunnen verkrijgen, maar dan zou men bijzondere toestellen daartoe noodig hebben gehad, en dit ware een zware taak geweest.
Wat het zink betreft, men herinnert zich dat de kist, welke zij op de kust gevonden hadden, van een deksel van dat metaal voorzien was, die hun bij deze gelegenheid zeer goed te stade kwam.
Cyrus Smith besloot dus, nadat hij alles ernstig overwogen had, een zeer eenvoudige batterij te maken, welke veel geleek op die welke in 1820 door Becquerel werd uitgevonden, en waarin slechts het zink gebruikt werd. Wat de andere zelfstandigheden betrof, als salpeterzuur en potasch, dat alles was ter zijner beschikking.
Den 6den Februari werden de palen opgericht, voorzien van glazen isolators en bestemd om den draad te steunen, die den weg naar de kraal volgen moest. Eenige dagen later was de draad gespannen en gereed om met een snelheid van honderd duizend kilometers in de seconde den electrischen stroom voort te planten, terwijl de aarde zich belastte hem terug te brengen naar zijn uitgangspunt.
Twee batterijen hadden zij gemaakt, de eene voor het Rotshuis en de andere voor de kraal, want de kraal moest in verbinding staan met het Rotshuis, maar ook kon het omgekeerde hen van veel nut wezen.
Den 12den Februari was alles gereed. Dien dag bracht Cyrus Smith den stroom door den draad en vroeg of alles in de kraal in orde was; eenige oogenblikken later kwam er een bevestigend antwoord van Ayrton.
Pencroff was buiten zich zelf van geluk, en iederen ochtend en [73]avond zond hij een telegram naar de kraal, waarop hij steeds een antwoord ontving.
De vogels waren bij duizenden neergestreken. Bladz. 76.
Deze wijs van met elkander gemeenschap te
Comments (0)