Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) đź“–
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) 📖». Author Jules Verne
“Welk dan, mijnheer Cyrus?” vroeg Harbert levendig.
“Toen gij van het eiland Tabor terug zijt gekomen, Pencroff,” [85]zeide de ingenieur, “hebt ge een vuur op het eiland Lincoln gezien?”
“Zeker,” antwoordde de matroos.
“Gij zijt vast overtuigd het gezien te hebben?”
“Even zeker als ik u nu zie.”
“Gij ook, Harbert?”
“Wel, mijnheer Cyrus!” riep Harbert uit, “het vuur schitterde als een ster in haar volle pracht.”
“Maar was het geen ster?” vroeg de ingenieur dringend.
“Neen,” antwoordde Pencroff, “want het was een bewolkte hemel, en een ster zou in elk geval niet zoo laag kunnen staan. Maar mijnheer Spilett heeft het evenals wij gezien en kan onze woorden bevestigen.”
“Ik voeg er bij,” zeide de reporter, “dat het een helder vuur was en dat electrieke stralen wierp.”
“Ja juist....” riep Harbert, “en het was boven het Rotshuis.”
“Welnu, mijne vrienden,” antwoordde Cyrus Smith, “in dien nacht van 19 op 20 October hebben noch Nab, noch ik een vuur op de kust aangelegd.”
“Hebt gij niet?....” riep Pencroff uit, ten toppunt van verbazing, zoodat hij zelfs den zin niet kon voleinden.
“Wij hebben het Rotshuis niet verlaten,” antwoordde de ingenieur, “en zoo gij een vuur op de kust gezien hebt, dan heeft een andere hand dan de onze het aangestoken!”
Pencroff, Harbert en Nab stonden hierover versteld. Het kon geen verbeelding geweest zijn, en zeer zeker hadden zij in dien nacht van 19 en 20 October een vuur gezien.
Ja, zij moesten het wel erkennen dat er een geheim bestond! Een onverklaarbare invloed, die de kolonisten zeer gunstig was, maar die in de hoogste mate hun nieuwsgierigheid opwekte, beheerschte het eiland Lincoln. Was er dan eenig wezen verborgen in de meest afgelegen schuilplaatsen? Dit moesten zij weten, het mocht kosten wat het wilde.
Cyrus Smith herinnerde ook zijn vrienden aan het zonderlinge gedrag van Top en Jup, toen zij bij de opening van den put kwamen, die het Rotshuis in gemeenschap brengt met de zee, en deelde hun mede dat hij dien put onderzocht had, maar niets verdachts had ontdekt. Zij eindigden met het voornemen om het geheele eiland weer te onderzoeken, zoodra het goede seizoen was aangebroken.
Pencroff was dien dag telkens in gepeins verzonken. Het eiland dat hij dacht met zijn vrienden te bezitten, scheen hem niet meer geheel te behooren en het was of hij het met een ander moest deelen, aan wien hij, of hij wilde of niet, zich onderworpen moest gevoelen. Nab en hij spraken menigmaal over die onverklaarbare dingen; beiden geloofden gaarne aan wonderen, en aarzelden dus niet lang om te verklaren dat het eiland door een bovennatuurlijke macht beheerscht werd. [86]
Het slechte weer brak met de maand Mei aan—die de Novembermaand in het noorden is. Het scheen een strenge en lange winter te zullen worden. Zij begonnen dan ook spoedig met hun winter-arbeid.
De kolonisten waren echter op dien winter voorbereid, hoe streng hij ook wezen mocht. Het ontbrak hun niet aan vilten kleeren en de schapen hadden hen van de noodige wol voorzien, waarvan zij warme kleeren konden vervaardigen. Het spreekt van zelf, dat zij ook Ayrton niet vergeten hadden. Cyrus Smith bood hem aan om het koude jaargetij in het Rotshuis te komen doorbrengen, waar hij een beter verblijf zou vinden dan in de kraal, en Ayrton beloofde dit te doen, zoodra zijn werk in de kraal zou zijn afgeloopen.
Hij kwam die belofte dan ook spoedig na. Sedert dien tijd maakte Ayrton een deel van het gezin uit en was hij hun in vele opzichten behulpzaam; maar hij bleef altijd onderworpen en somber en nam nooit deel aan de kleine genoegens die de kolonisten zich verschaften.
Het grootste gedeelte van dien derden winter, welken zij op het eiland Lincoln doorbrachten, sleten de kolonisten in het Rotshuis. Er waren hevige stormen en regenbuien, die de rotsen deden schudden op hun grondvesten. Gedurende dien tijd waagden zich tot tweemaal toe een paar jaguars en andere viervoetige dieren tot aan de grens der bergvlakte, en het was altijd te vreezen, dat de vlugsten en de moedigsten, door den honger gedreven, de gracht zouden oversteken, die bovendien, wanneer zij bevroren was, hun een gemakkelijken overtocht zou aanbieden. De planten en huisdieren zouden, zonder hun goede zorg, dan ook veel kans geloopen hebben geheel vernield te worden, en dikwijls moesten zij een schot lossen om die gevaarlijke bezoekers op een eerbiedigen afstand te houden.
Aan werk ontbrak het den kolonisten overigens niet, want behalve hetgeen zij buiten te verrichten hadden, leverde het meubelen van het Rotshuis hun een voortdurenden arbeid op.
Het jagen werd gedurende de vier strenge wintermaanden niet vergeten. Maar het Rotshuis had weinig van die koude te lijden, evenals de kraal, daar beiden niet zoo open lagen als de vlakte en voor een groot gedeelte door den berg Franklin beschut werden. Er werd daar dus weinig schade aangericht en de vlugge hand van Ayrton was voldoende om alles weder te herstellen, toen hij in de tweede helft van October eenige dagen in de kraal ging doorbrengen.
Gedurende dien winter had er geen enkel onverklaarbaar feit plaats. Niets vreemds gebeurde er, hoewel Pencroff en Nab er op uit waren om aan de meest onbeteekenende zaak een geheimzinnig tintje te geven. Top en Jup dwaalden niet meer om den put en gaven ook geen enkel bewijs van ongerustheid. Het scheen dus, dat [87]er een einde was gekomen aan die bovennatuurlijke voorvallen, hoewel zij ’s avonds, wanneer ze allen in het Rotshuis vereenigd waren, nog menigmaal er over spraken, en het hun plan nog altijd was om het eiland in zijn meest afgelegen gedeelten weer te onderzoeken. Maar een zeer gewichtige gebeurtenis, die noodlottige gevolgen kon hebben, deed alle plannen van Cyrus Smith en zijn vrienden plotseling in duigen vallen.
Men was in de maand October. Spoedig zou het goede jaargetij weer aanbreken. Men herinnert zich dat Gideon Spilett en Harbert dikwijls een photographie genomen hadden van verschillende punten van het eiland Lincoln. Het was den 17den October, en tegen drie uur ’s middags kwam Harbert op het denkbeeld, daar het zulk een heldere hemel was, een photographie van de Uniebaai te gaan nemen, die tegenover de vlakte het Verre Uitzicht lag, van kaap Mandibule tot kaap Klauw.
Hij plaatste zijn toestel aan een der vensters van de groote zaal in het Rotshuis, zoodat het strand en de baai vlak voor hem lagen. Harbert ging hiermede zooals gewoonlijk te werk, en toen hij zijn negatief had verkregen, ging hij dit fixeeren door middel van de chemische stoffen, welke in een donker vertrek van het Rotshuis bewaard werden. Toen hij weder in het licht kwam, bezag hij het aandachtig. Harbert ontdekte op zijn beeld een bijna onzichtbaar vlekje aan den horizon der zee. Hij beproefde dit uit te wisschen, maar slaagde daarin niet.
“Zeker zit het in het glas,” dacht hij.
Hij wilde toen door een lens zien, wat er aan het glas faalde.
Maar nauwelijks had hij het bekeken of hij uitte een kreet en liet bijna de photographie uit zijn handen vallen.
Terstond snelde hij naar de kamer van Cyrus Smith, liet hem zijn photographie door de lens zien, en wees hem het vlekje.
De ingenieur beschouwde het aandachtig; daarop greep hij zijn verrekijker en snelde naar het venster.
Nadat hij langzaam met zijn verrekijker den geheelen horizon was afgeloopen, hield hij hem eindelijk bij dat punt stil en uitte slechts één woord: “Een schip!”
En inderdaad een schip was in het gezicht van het eiland Lincoln. [88]
Verloren of gered.—Ayrton ontboden.—Gewichtig onderhoud.—Het is de Duncan niet.—Een verdacht vaartuig.—Voorzorgen.—Het schip nadert.—Een kanonschot.—De brik laat het anker vallen.—De nacht breekt aan.
Het was twee en een half jaar geleden dat de luchtschipbreukelingen op het eiland Lincoln waren geworpen en tot nog toe hadden zij niets van de beschaafde wereld gehoord. Eens had de reporter gepoogd om eenige gemeenschap aan te knoopen, door aan een vogel het papier toe te vertrouwen, dat het verhaal van hun toestand bevatte; maar dit was een zeer gewaagd middel, waarop zij toch niet konden rekenen. Ayrton alleen, en in welke omstandigheden weet men, had zich bij de kleine kolonie gevoegd. En dien dag nu—den 17den October—waren onverwachts andere menschen in het gezicht van het eiland, op die zee, die tot nog toe altijd verlaten was geweest!
Zij konden er niet meer aan twijfelen! Er lag daar een schip! Maar zou het voorbijgaan of het anker laten vallen. Binnen weinige uren zouden de kolonisten weten wat hun te doen stond.
Cyrus Smith en Harbert riepen terstond Gideon Spilett, Pencroff en Nab in de groote zaal van het Rotshuis, en stelden hen op de hoogte van het gebeurde. Pencroff greep den verrekijker, doorliep den geheelen horizon, hield hem op het aangeduide punt stil, dat is te zeggen, daar waar het vlekje op de photographie zichtbaar was, en riep:
“Duizend duivels! Het is een schip!” Hij zeide dit op een toon, die zijn groote vreugde verried.
“Komt het hierheen?” vroeg Gideon Spilett.
“Ik kan het nog niet met zekerheid zeggen,” gaf Pencroff ten antwoord; “want alleen zijn mast is pas zichtbaar, en men ziet niets van den romp.”
“Wat moeten wij doen?” vroeg de knaap.
“Wachten,” antwoordde Cyrus Smith.
Eenige oogenblikken heerschte er een diepe stilte in de zaal; allen waren met hun eigen gedachten, aandoeningen, vrees en hoop, die uit deze gebeurtenis moesten voortspruiten, te zeer vervuld; het was het gewichtigste voorval dat sedert hun verblijf op het eiland Lincoln had plaats gegrepen.
“Waarlijk, het is een schip.” Blz. 92.
De kolonisten bevonden zich niet in dien toestand, waarmede schipbreukelingen welke op een onvruchtbaar eiland geworpen zijn, te kampen hebben, en die hun ellendig bestaan betwisten aan een woeste natuur en voortdurend gekweld worden door de behoefte om de bewoonde landen terug te zien. Pencroff en Nab vooral, die zich hier zoo gelukkig en rijk gevoelden, zouden niet dan met spijt [89]het eiland verlaten. Zij waren gewend aan dit nieuwe leven, te midden van het grondgebied dat, als het ware door hun eigen verstand, gevormd was geworden! Maar in elk geval bracht dit schip hun toch [90]eenig nieuws van het vasteland; misschien was het een deel van hun vaderland, dat hun hier tegemoet kwam! Het bracht hun menschen als zij, en men kan begrijpen dat hun hart, bij het gezicht hiervan, van genot sidderde!
Van tijd tot tijd ging Pencroff met den verrekijker voor het venster staan. Hij beschouwde dan met aandacht het schip, dat twintig mijlen oostwaarts van hen verwijderd was. De kolonisten hadden dus nog geen enkel middel om de opvarenden met hun verblijf bekend te maken. Een vlag zouden zij niet bespeuren; een geweerschot zou niet gehoord worden, en een vuur zouden zij niet zien.
Toch kon het eiland met zijn berg Franklin niet aan de bemanning ontgaan zijn. Maar waarom zou het schip hier ankeren? Was het niet het toeval dat hen in dit gedeelte van den Stillen Oceaan bracht? Geen enkele kaart toch gewaagde in deze streek van een land, behalve het eiland Tabor, dat zelfs buiten de richting der scheepvaart in den Polynesischen Archipel lag. Op deze vraag die een ieder aan zichzelven deed, gaf Harbert plotseling het antwoord:
“Zou het de Duncan niet wezen?”
De Duncan, men zal het zich herinneren, was het jacht van lord Glenarvan, die Ayrton op het eilandje had achtergelaten en die hem nu misschien kwam afhalen. Het eilandje was nu zoover niet van het eiland Lincoln verwijderd, dat een schip, welks koers daarheen was, niet in het gezicht kon komen van het andere eiland. Honderd vijftig mijlen slechts was het in de lengte verwijderd en vijf en zeventig mijlen in de breedte.
“Wij moeten Ayrton waarschuwen,” zeide Gideon Spilett, “en hem onmiddellijk hier laten komen. Hij alleen kan ons zeggen of het de Duncan is.”
Dit was ook de meening der overigen, en de reporter ging naar de telegraaf, en zond het volgende telegram:
“Kom terstond!”
Eenige oogenblikken later kreeg hij het antwoord:
“Ik kom.”
Nu gingen de kolonisten weder voort met het schip gade te slaan.
“Als het de Duncan is,” zeide Harbert, “zal Ayrton haar terstond herkennen, daar hij eenigen tijd aan boord geweest is.”
“En zoo hij haar herkent,” antwoordde Pencroff, “dan zal dat een hevige aandoening bij hem opwekken.”
“Ja,” zeide Cyrus Smith, “maar thans is Ayrton waardig om weder aan boord van de Duncan te komen, en ik hoop dat ’t het jacht van lord Glenarvan wezen zal; want elk ander schip zou
Comments (0)