Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) đź“–
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) 📖». Author Jules Verne
“Wanneer wij in het Rotshuis waren zou de toestand geheel anders zijn,” zeide Cyrus Smith. “Ik zou daar niet vreezen Harbert met een van ons achter te laten, en de drie anderen konden de [141]bosschen doorkruisen. Maar wij zijn in de kraal, en moeten er blijven tot op het oogenblik dat wij haar gezamenlijk zullen kunnen verlaten!”
Harbert had ook naar Ayrton gevraagd. Bladz. 139.
Cyrus Smith had gelijk en zijn metgezellen begrepen het. [142]
“Was Ayrton maar bij ons!” zeide Gideon Spilett. “Arme kerel! Zijn terugkeer tot het maatschappelijk leven zal van korten duur geweest zijn!”
“Als hij dood is?....” voegde Pencroff er op zonderlingen toon bij.
“Hoopt gij dan nog, Pencroff, dat die schurken hem gespaard hebben?” vroeg Gideon Spilett.
“Ja, als zij er belang bij hadden om hem te sparen!”
“Wat! zoudt gij dan veronderstellen dat Ayrton, bij het vinden van zijn vroegere metgezellen, alles vergeten zou hebben wat hij ons verplicht is?”
“Wie weet!” antwoordde de zeeman, die niet zonder aarzelen deze meening uitte.
“Pencroff,” zeide Cyrus Smith, terwijl hij diens arm vatte, “dat is een leelijke gedachte van u, en het zou mij hinderen u nog langer zoo te hooren spreken. Ik sta in voor de trouw van Ayrton!”
“Ik ook,” voegde de reporter er levendig bij.
“Ja.... ja.... mijnheer Cyrus.... ik heb ongelijk,” antwoordde Pencroff. “Het was inderdaad een slechte gedachte, die ik daar had en zij wordt door niets gerechtvaardigd. Maar, ziet gij! Ik weet soms zelf niet meer wat ik zeg; die gevangenschap in de kraal hindert mij vreeselijk, en ik ben nooit zoo overspannen geweest als op dit oogenblik.”
De reporter troostte Pencroff met de belofte, dat Harbert binnen acht dagen zoover genezen zou zijn, dat men hem zou kunnen vervoeren.
Een paar maal intusschen waagde de reporter zich goed gewapend buiten de kraal, vergezeld van Top.
De eerste maal ontmoette hij niemand en vond hij niets, dat hem verdacht voorkwam.
Den 27sten November waagde Gideon Spilett zich een kwart mijl in het bosch en bemerkte dat Top onrustig werd; de hond liep heen en weer tusschen het kreupelhout, alsof hij iets rook, dat hem verdacht voorkwam.
Gideon Spilett volgde Top, moedigde hem aan, maar hield zijn karabijn gereed en zorgde door boomen gedekt te zijn. Het was niet waarschijnlijk, dat Top de nabijheid van een mensch rook, want in dat geval zou hij dat doffe, halfgesmoorde blaffen hebben doen hooren. Nu hij niet knorde, kon men zeker zijn, dat het gevaar niet nabij was, noch nader kwam.
Vijf minuten verliepen. Top bleef rondsnuffelen en de reporter volgde hem behoedzaam; plotseling wierp de hond zich echter in een dicht kreupelbosch en haalde er een lap van een kleedingstuk uit te voorschijn.
Gideon Spilett bracht het onmiddellijk naar de kraal.
De kolonisten bekeken het en herkenden het als een stuk van het [143]buis van Ayrton, een stuk van dat vilt, dat alleen in het Rotshuis verwerkt werd.
“Gij ziet het, Pencroff,” merkte Cyrus Smith op, “de ongelukkige Ayrton heeft tegenstand geboden. De boeven hebben hem tegen zijn wil medegesleept! Twijfelt gij nog aan zijn trouw?”
“Neen, mijnheer Cyrus,” antwoordde de zeeman, “en reeds lang heb ik mijn wantrouwen afgelegd! Maar men kan hieruit iets opmaken.”
“Wat dan?” vroeg de reporter.
“Dat Ayrton niet in de kraal gedood is. Dat men hem levend van hier heeft gesleept, daar hij weerstand heeft geboden! Misschien leeft hij dus nog!”
“Misschien,” antwoordde de ingenieur, die in gedachten verzonken bleef.
Dit was nog eene hoop voor de metgezellen van Ayrton. Was deze in de kraal overvallen, dan zou men hem even als Harbert door een kogel gedood hebben gevonden. Maar hadden de boeven hem niet onmiddellijk van kant gemaakt, hem levend naar een ander gedeelte van het eiland gesleept, mocht men dan niet hopen, dat hij nog hun gevangene was? Mogelijk had een van hun in Ayrton een vroegeren metgezel uit Australië gevonden: Ben Joyce, het hoofd der ontsnapte boeven? En wie weet of zij de dwaze hoop niet gekoesterd hadden Ayrton weder over te halen? Hij zou hen zoo nuttig kunnen zijn, als zij van hem een verrader hadden kunnen maken!....
Deze gebeurtenis werd in de kraal als gunstig beschouwd en men achtte het niet onmogelijk Ayrton terug te vinden. Was hij gevangen, dan zou hij van zijn kant alles aanwenden om uit de handen der boeven te ontkomen, en hij zou een krachtige steun voor de kolonisten zijn geweest!
“Mocht het Ayrton gelukken te ontsnappen,” merkte Gideon Spilett op, “dan zal hij in ieder geval de wijk nemen naar het Rotshuis, want hij weet niets van de verwonding van Harbert, en bijgevolg kan hij niet weten dat wij in de kraal gevangen zijn.”
“O! ik zou wenschen dat hij in het Rotshuis was!” riep Pencroff uit, “en dat wij er ook waren!”
Pencroff drong menigmaal bij Gideon Spilett op het vervoeren van Harbert aan, maar deze vreesde met recht, dat de wonden onder weg misschien zouden open gaan en hij gaf nog geen bevel om te vertrekken.
Er viel echter iets voor, waardoor Cyrus Smith en zijn twee vrienden besloten om aan het verlangen van den knaap gehoor te geven, en de hemel weet hoeveel verdriet en berouw zij nog van dezen stap hadden kunnen hebben!
Den 29sten November, ongeveer zeven uur in den morgen, toen de drie kolonisten bij elkander zaten in de kamer bij Harbert, hoorden zij Top op eens luid blaffen. [144]
Cyrus Smith, Pencroff en Gideon Spilett grepen hunne geweren die altijd geladen waren en gingen naar buiten.
Top, die vooruit gehold was, kwam terug, sprong op en blafte, maar het was van blijdschap en niet uit woede.
“Er komt iemand!”
“Ja!”
“Het is een vijand!”
“Nab, misschien?”
“Of Ayrton?”
Nauwelijks waren deze woorden gewisseld of er sprong iemand over de omheining en kwam in de kraal terecht.
Het was Jup, Jup zelf, die met groote hartelijkheid door Top ontvangen werd!
“Jup!” riep Pencroff uit.
“Nab zendt hem ons,” zeide de reporter.
“Dan moet hij een bericht bij zich hebben,” antwoordde de ingenieur.
Pencroff snelde op den aap toe. Wanneer Nab iets gewichtigs aan zijn meester had mede te deelen, had hij geen zekerder en vlugger boodschapper kunnen kiezen; hij kon zijn weg vinden daar waar noch de kolonisten noch Top er mogelijkheid toe zou hebben gezien. Cyrus Smith had zich niet vergist. Er hing een zakje om den hals van Jup en daarin bevond zich een briefje van Nab.
Men oordeele over de wanhoop van Cyrus Smith en zijn lotgenooten, toen zij de volgende woorden lazen:
“Vrijdag, 6 uur in den morgen.
“De boeven meester van de bergvlakte.
“Nab.”
Zij zagen elkander aan, zonder een woord te spreken en keerden in het huis terug. Wat moesten zij doen? Nu de boeven op de bergvlakte waren, zou alles daar verwoest en vernield zijn.
Toen Harbert den ingenieur, den reporter en Pencroff weder zag binnenkomen, begreep hij dat de toestand verergerd was, nog meer werd hij overtuigd dat het Rotshuis een gevaar dreigde toen hij Jup zag.
“Mijnheer Cyrus,” zeide hij, “ik wil vertrekken. Ik kan de reis doorstaan! Ik wil weg!”
Gideon Spilett naderde Harbert. Na een vorschenden blik op het gelaat van den knaap geworpen te hebben, zeide hij:
“Laat ons dan gaan.”
Er werd besloten dat Harbert op matrassen in het wagentje zou liggen en door de onagga zou worden getrokken, daar men voor een baar twee dragers noodig zou hebben en er dus minder handen beschikbaar zouden zijn, als men aangevallen werd. Het was prachtig weer. De zon scheen helder door de boomen.
“Zijn de wapenen gereed?” vroeg Cyrus Smith. [145]
Het wagentje met de onagga bespannen. Blz. 144.
Zij waren allen in orde. De ingenieur en Pencroff waren beiden met een geweer met dubbelen loop gewapend en Gideon Spilett had zijn karabijn op schouder. [146]
“Ligt gij goed, Harbert?” vroeg de ingenieur.
“O! mijnheer Cyrus,” antwoordde de knaap, “wees gerust, ik zal onderweg niet sterven.”
Men zag echter, dat de arme knaap alle inspanning noodig had om zijn krachten, die op het punt stonden hem te begeven, bij elkander te houden.
De ingenieur aarzelde nog het bevel tot vertrekken te geven. Maar het zou Harbert radeloos gemaakt en misschien zijn toestand verergerd hebben.
“Voorwaarts!” zeide Cyrus Smith.
De deur van de kraal werd geopend. Jup en Top sprongen vooruit. Het rijtuigje met de onagga, door Pencroff gemend, vertrok langzaam en de deur van de kraal werd weder gesloten.
Cyrus Smith en Gideon Spilett liepen elk aan een kant van Harbert en waren gereed om elken aanval af te weren. Met eenig recht mocht men echter hopen, dat de weg veilig zou zijn, daar de boeven zich nog wel op de bergvlakte zouden bevinden. Moest men nog vuur geven, dan zou het waarschijnlijk eerst bij het naderen van het Rotshuis zijn.
De kolonisten waren echter op hun hoede. Top en Jup, die met zijn stok gewapend nu eens voor dan ter zijde van den weg den stoet vergezelde, gaven geen teeken, dat er eenig gevaar in aantocht was.
Ten half acht had men de kraal verlaten en een uur later vier mijlen van de vijf afgelegd, zonder dat er iets was voorgevallen.
Men naderde reeds de bergvlakte. Eindelijk kreeg men de zee in het gezicht. De tocht ging zwijgend voorwaarts, toen Pencroff plotseling de onagga stil hield en woedend uitriep:
“O! die ellendelingen!”
Hij wees daarbij naar een dikke rookwolk, die boven den molen, de stallen en andere gebouwen opsteeg.
Te midden van dien rook zag men een man.
Het was Nab.
Zijn lotgenooten uitten een kreet. Hij hoorde het en snelde naar hen toe.
Ongeveer een half uur geleden hadden de boeven de bergvlakte verlaten, na haar verwoest te hebben!
“En mijnheer Harbert?” vroeg Nab.
Gideon Spilett ging naar het wagentje.
Harbert lag buiten kennis! [147]
Harbert in het Rotshuis.—Nab verhaalt wat er heeft plaats gehad.—Bezoek van Cyrus Smith aan de vlakte.—Verwoesting.—De kolonisten weerloos tegen de ziekte.—De schors van den wilg.—Een doodelijke koorts.—Top blaft weder.
Noch aan de boeven, noch aan het gevaar dat het Rotshuis dreigde, noch aan de verwoesting van de bergvlakte, werd meer gedacht. De toestand van Harbert eischte op dat oogenblik ieders aandacht. Zou het vervoeren noodlottig voor hem geweest zijn en zijn wonden zich weder geopend hebben? De reporter kon het nog niet zeggen, maar hij en zijn lotgenooten waren wanhopend.
Harbert werd zoo voorzichtig mogelijk binnen het Rotshuis gebracht. Door de goede zorgen kwam hij weldra weder bij. Hij glimlachte even, toen hij zag, dat hij weer in zijn eigen kamer lag, maar was zoo verzwakt, dat hij nauwelijks een woord kon uiten.
Gideon Spilett onderzocht zijn wonden. Zij waren niet weder opengegaan, zooals hij gevreesd had, daar zij nog niet voldoende geheeld waren. Vanwaar dan die instorting? Waardoor was Harbert verergerd?
De reporter en Pencroff bleven bij het bed, terwijl de knaap koortsachtig insliep.
Cyrus Smith vertelde intusschen aan Nab, wat er in de kraal was voorgevallen en Nab verhaalde zijn meester wederkeerig hetgeen op de bergvlakte gebeurd was.
Eerst den vorigen nacht hadden de boeven zich aan den zoom van het bosch vertoond. Nab, die bij het gevogelte waakte, had niet geaarzeld op een van die zeeroovers, die de beek wilde oversteken, vuur te geven; maar in dien stikdonkeren nacht, had hij niet geweten of de ellendeling getroffen was. Het was in ieder geval niet voldoende geweest om de bende af te weren en Nab had nog maar juist den tijd gehad om naar het Rotshuis terug te keeren, waar hij zich ten minste in veiligheid bevond.
Maar wat te doen? Hoe de verwoesting te beletten, waarmede de boeven de bergvlakte bedreigden? Had Nab een middel om zijn meester te waarschuwen? En in welken toestand bevonden zich de bewoners van de kraal op dat oogenblik?
De ingenieur was op 11 November vertrokken en nu was het den 29sten. Negentien dagen lang had Nab dus geen ander bericht gehad, dan dat hetwelk hem door Top gebracht was. Ayrton verdwenen, Harbert ernstig gewond, de ingenieur, de reporter en de zeeman, als het ware in de kraal gevangen!
Nab was radeloos en wist niet wat te doen, toen hij eindelijk op de gedachte kwam Jup te gebruiken, en deze een bericht toe te vertrouwen. [148]
Jup begreep het woord “kraal” en kende den weg. Het was nog geen dag. De vlugge aap zou wel onopgemerkt door het bosch komen en de boeven zouden in ieder geval meenen dat hij daar in thuis hoorde.
Nab aarzelde niet. Hij schreef het briefje
Comments (0)