Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) đź“–
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (early readers .txt) 📖». Author Jules Verne
De 3de Maart brak aan en zij konden er op rekenen dat zij binnen tien dagen het vaartuig in zee konden brengen.
De hoop keerde dus terug in de harten der kolonisten, die dit vierde jaar van hun verblijf op het eiland aan zooveel beproevingen waren blootgesteld. Pencroff zelf scheen weer moed te vatten en de somberheid, waarin de verwoesting van zijn eiland hem gestort had, te verliezen. Hij dacht wel is waar aan niets anders dan aan het schip, waarop hij thans alle hoop gevestigd had.
Gedurende de eerste week van Maart kreeg de berg Franklin weder een dreigender aanzien. De krater vulde zich weder met lava, en verdelgde nog hetgeen tegen de eerste uitbarsting bestand was gebleven. De stroom volgde ditmaal den zuidwestelijken oever van het meer Grant, strekte zich tot aan de Glycerine-rivier uit en verwoestte de geheele vlakte het Verre Uitzicht. Die laatste slag, welke aan de schepping der kolonisten werd toegebracht, was verpletterend.
Zij waren tot in hun laatste verschansing teruggedrongen, en, hoewel het bovengedeelte van het schip nog niet gekalfaterd was, zoo besloten zij het toch in zee te laten.
Pencroff en Ayrton hadden zich belast met de maatregelen hiertoe te nemen, die den volgenden dag, den 9de Maart zouden plaats hebben.
Maar, gedurende den nacht van 8 op 9 Maart ontsnapte er een ontzaglijke kolom damp uit den krater, en steeg onder een oorverdoovend geraas tot een hoogte van drie duizend voet. De muur van de Dakkar-grot had blijkbaar moeten zwichten onder de drukking van het gas, en de zee stroomde nu den middelschoorsteen binnen, in den vuurspuwenden afgrond, doch verdampte daar terstond. Maar de krater was tot het ontsnappen dezer dampen niet groot genoeg. Een uiteenbarsting, die op honderd mijlen afstand gehoord had kunnen worden, deed de lucht daveren. Stukken van bergen stortten zich in den Stillen Oceaan, en in weinige oogenblikken [221]stroomde die onafzienbare zee over de plaats waar eenmaal het eiland Lincoln geweest was.
Een uiteenbarsting deed de lucht daveren. Blz. 220.
[222]
Een eenzame rots.—Het laatste toevluchtsoord der kolonisten van Lincoln.—De dood voor oogen.—Onverwachte hulp.—Waarom en hoe zij komt.—De laatste weldaad.—Een eiland op vasten grond.—Het graf van kapitein Nemo.
Een verlaten rots van dertig voet lang, vijftig breed en nauwelijks tien voet uitstekende boven de oppervlakte, was het eenige vaste punt dat niet door de golven van den Oceaan verzwolgen was geworden. Dat was al, wat er van het Rotshuis was overgebleven. De muur was omver geworpen, daarna uiteengerukt, en eenige rotsen van de groote zaal hadden zich opeen gestapeld, zoodat ze dit verheven punt hadden gevormd. Al het andere was verdwenen in den afgrond, die hen omgaf: het inwendige van den Franklin-berg, door de uiteenbarsting van elkaar gereten, de steenen kieuwen van de Haaiengolf, de vlakte van het Verre Uitzicht, het Veiligheidseilandje, de rotsen van den Ballonhaven, de basaltmuren van het gewelf Dakkar, zelfs het Slangenschiereiland, dat toch zoo ver van den vulkaan verwijderd was! Van het eiland Lincoln zag men niets meer dan die kleine rots, die nu het eenige toevluchtsoord was van de zes kolonisten en hun hond Top.
De dieren waren in die verwoesting omgekomen; de vogels zoowel als de andere vertegenwoordigers der dierenwereld waren allen verpletterd of verdronken, en de ongelukkige Jup zelfs had den dood gevonden in een der spleten van den grond.
Dat Cyrus Smith, Gideon Spilett, Harbert, Pencroff, Nab en Ayrton dit overleefd hadden, was slechts daaraan toe te schrijven dat zij allen bijeen waren onder hun tent, toen zij in zee werden geworpen, op het oogenblik dat de stukken van het eiland naar alle kanten zich verspreidden.
Toen zij weder bovenkwamen, zagen zij niets op een halve kabellengte afstand dan die eene massa rotsen, waar zij allen heen zwommen, en waarop zij gelukkig vasten voet konden zetten.
Het was op die naakte rots dat zij negen dagen lang leefden! Een weinig voedsel, dat zij nog gelukkig hadden kunnen redden, een kleine hoeveelheid zoet water, dat door den regen tusschen de rotsen was gevallen, dat was al, wat die ongelukkigen bezaten. Hun laatste hoop, hun schip, was verbrijzeld. Zij hadden geen enkel middel in hun macht om die klip te verlaten. Geen vuur, en niets om vuur te maken. Zij waren gedoemd hier om te komen!
Dien dag, 18 Maart, hadden zij nog slechts voedsel voor twee dagen, hoewel zij slechts het hoog noodige gebruikten. Al hun kennis, al hun vernuft kon in dezen toestand hun niets verschaffen! [223]
Cyrus Smith was kalm, Gideon Spilett zenuwachtig en Pencroff ter prooi aan den heftigsten toorn; hij liep gedurig heen en weer op de rots. Harbert verliet den ingenieur niet en zag hem nu en dan aan alsof hij hem om hulp smeekte, die dezen toch niet kon verleenen. Nab en Ayrton berustten in hun lot.
“Ellendig, ellendig!” herhaalde Pencroff dikwijls. “Hadden wij maar een notedopje, om ons naar het eiland Tabor te brengen! Maar niets, niets!”
“Kapitein Nemo had gelijk dat hij stierf,” zeide Nab eens.
Gedurende de vijf volgende dagen, leefden de kolonisten uiterst zuinig, en gebruikten slechts het hoognoodige, om niet van honger om te komen. Zij waren uiterst zwak. Harbert en Nab gaven reeds teekenen van waanzin. Bleef hun in dezen toestand nog een straaltje hoop over? Neen! Wat was hun eenige kans? Dat een schip voorbij de klip kwam? Maar zij wisten bij ondervinding dat de schepen nooit dit gedeelte van den Stillen Oceaan bezochten! Konden zij nog op het jacht van Lord Glenarvan hopen? Dat was onwaarschijnlijk, en zoo dit al kwam, daar zij geen bericht op het eiland Tabor hadden kunnen achterlaten, in welken toestand Ayrton verkeerde, zou de kapitein van het jacht, na het eiland vruchteloos te hebben doorzocht, wel weder het ruime sop kiezen.
Neen! er was geen hoop op redding, en een vreeselijke dood, de hongerdood stond hun op deze rots te wachten!
Reeds lagen zij als levenloos op die klip en hadden niet het minste bewustzijn meer van hetgeen om hen heen gebeurde. Ayrton alleen kon, door een schier bovenmenschelijke poging, het hoofd nog optillen en een wanhopenden blik op die verlaten zee werpen!...
Eensklaps op den morgen van 24 Maart strekten de armen van Ayrton zich naar een punt uit; hij richtte zich op, wierp zich op de knieën, en stond eindelijk op zijn beenen, en met bevende hand gaf hij een teeken....
Een schip was er in het gezicht van het eiland! Dat schip bevond zich niet doelloos in de zee. De klip was voor hem het doel waarheen het zich in snelle vaart richtte, en de ongelukkigen zouden het reeds sedert eenige uren gezien kunnen hebben, zoo zij nog de kracht hadden gehad den horizon waar te nemen.
“De Duncan!” mompelde Ayrton, en hij viel weder in onmacht.
Toen Cyrus Smith en zijn vrienden weder tot bewustzijn kwamen, dank zij de zorgen, waarmede zij nu overladen werden, bevonden zij zich in een kajuit van de stoomboot, zonder zich te kunnen begrijpen, op welke wijze zij den dood ontsnapt waren.
EĂ©n woord van Ayrton was voldoende om hun alles te doen begrijpen.
“De Duncan!” mompelde hij. [224]
“De Duncan!” antwoordde Cyrus Smith.
Het was inderdaad de Duncan, het jacht van lord Glenarvan, waarover Robert, de zoon van kapitein Grant, bevel voerde, dat naar het eiland Tabor was gezonden om Ayrton te halen, en hem weder na een twaalfjarige afwezigheid in zijn land terug te brengen!
De kolonisten waren gered, zij waren reeds op hun terugweg!
“Kapitein Robert,” vroeg Cyrus Smith, “wie heeft u op de gedachte gebracht om, toen gij het eiland Tabor verlaten hadt en Ayrton niet weder hadt gevonden, nog honderd mijlen noordwestelijk te stevenen?”
“Mijnheer Smith,” antwoordde Robert, “het was niet alleen om Ayrton te gaan zoeken, maar ook u en uw vrienden!”
“Mij en mijn vrienden?”
“Zeker! Op het eiland Lincoln!”
“Het eiland Lincoln!” riepen allen ten hoogste verbaasd uit.
“Hoe kent gij het eiland Lincoln?” vroeg Cyrus Smith, “daar dit eiland zelfs op geen kaarten vermeld is?”
“Ik kende het, door het bericht dat gij op het eiland Tabor hadt achter gelaten,” antwoordde Robert Grant.
“Een bericht!” riep Gideon Spilett.
“Zeker, en hier is het,” zeide Robert hem het document overhandigende, waarop de ligging van het eiland Lincoln vermeld stond: “tegenwoordige verblijfplaats van Ayrton en vijf amerikaansche kolonisten!”
“Kapitein Nemo!....” zeide Cyrus Smith, toen hij dit gelezen en dezelfde hand herkend had, die het bericht had geschreven dat zij in de kraal gevonden hadden.
“O,” zeide Pencroff, hij had dus onze Bonadventure genomen, hij had zich dus alleen gewaagd naar het eiland Tabor!....”
“Om er ons bericht neer te leggen!” antwoordde Harbert.
“Ik had dus wel gelijk,” riep de matroos uit, “toen ik zeide, dat, zelfs na zijn dood, de kapitein ons nog een laatste weldaad zou bewijzen!”
“Waar moet ik dit kistje zetten?” vroeg Ayrton op dit oogenblik den ingenieur naderende.
Het was het kistje dat Ayrton, op gevaar af van zijn leven te verliezen, nog gered had op het oogenblik dat het eiland overstroomde, en dat hij nu weder aan den ingenieur teruggaf.
“Ayrton! Ayrton!” zeide Cyrus Smith op ontroerden toon.
Daarop wendde hij zich tot Robert Grant met de woorden:
“Mijnheer, gij hadt een misdadige achtergelaten, gij vindt een eerlijk man terug, wien ik trotsch ben de hand te mogen drukken!”
Zij stelden toen Robert Grant op de hoogte van de merkwaardige geschiedenis van kapitein Nemo en de kolonisten van het eiland Lincoln. Daarop, nadat zij de ligging van die klip hadden opgenomen, [225]welke voortaan op de kaarten zou te vinden zijn, gaf hij bevel het schip te wenden.
“De Duncan!” Blz. 223.
Veertien dagen later stapten de kolonisten in Amerika aan wal [226]en vonden zij in hun vaderland de rust hersteld na dien vreeselijken oorlog, waarin toch de overwinning aan rechtvaardigheid en recht was gebleven.
De schatten, welke in het kistje waren, dat kapitein Nemo had vermaakt aan de kolonisten van het eiland Lincoln, werden voor het grootste gedeelte besteed tot het aankoopen van grond in den Staat Iowa. Een enkele paarl echter werd er uit gehouden en aan lady Glenarvan gezonden, uit naam der schipbreukelingen die door de Duncan in hun vaderland waren teruggebracht. Op die gronden lieten de kolonisten allen, aan wie zij een woonplaats op het eiland Lincoln hadden toegedacht, werken om er hun fortuin en geluk te zoeken. Daar werd een groote kolonie gesticht, waaraan zij den naam gaven van het eiland, dat door den Stillen Oceaan verzwolgen was. Ook stroomde daar een rivier, die zij de Mercy noemden, een berg welke den naam van Franklin kreeg, een meer dat hen aan het meer Grant zou herinneren, en bosschen die voor hen de bosschen van het Verre Westen werden. Het was als een eiland op het Vasteland.
Daar bloeide alles onder de verstandige leiding van den ingenieur en van zijn vrienden. Geen van de oude kolonisten van het eiland Lincoln ontbrak er, want zij hadden gezworen altijd bij elkaar te blijven. Nab, steeds daar waar zijn meester was, Ayrton altijd bereid zich op te offeren, Pencroff meer boer dan hij ooit zeeman was geweest, Harbert, die zijn studiën onder het oog van Cyrus Smith voltooide, en Gideon Spilett, die de New-Lincoln-Herald oprichtte, een blad, dat het best van de geheele wereld op de hoogte van alles was. Daar ontvingen Cyrus Smith en zijn vrienden menigmaal een bezoek van Lord en Lady Glenarvan, van kapitein John Mangles, Robert Grant en majoor Mac Nabbs, van allen die eenig deel hadden aan de geschiedenis van kapitein Grant en kapitein Nemo.
Daar, eindelijk, leefden allen gelukkig, vereenigd in het tegenwoordige, gelijk zij in het verledene vereenigd waren geweest; maar nooit konden zij het eiland vergeten, waar zij arm en naakt waren aangeland; dat eiland hetwelk gedurende vier jaren in hun behoeften had voorzien en waarvan nu slechts een stukje rots overgebleven was, dat door de golven
Comments (0)